- split
- adj. gesplitst; gespleten; gescheiden (mening, etc)--------n. spleet; scheuring; scheur; bananasplit (ijssoort); halve fles drank--------v. splijten; splitsen; verdelen; delen; scheuren; weggaansplit1[ split]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord〉1 spleet ⇒ scheur, kloof; 〈figuurlijk〉 breuk, scheiding2 deel ⇒ gedeelte, aandeel3 ijscoupe ⇒ ijs met fruit4 〈politiek〉gesplitste stem ⇒ stem uitgebracht op tegengestelde kandidatenII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 splitsingIII 〈meervoud; the〉1 spagaat♦voorbeelden:1 do the splits • een spagaat maken————————split2〈bijvoeglijk naamwoord〉 〈→ Sporttermen: American footballSporttermen: American football/〉1 gespleten ⇒ gebarsten2 gesplitst ⇒ gescheurd♦voorbeelden:2 〈sport〉 split decision • niet-eenstemmige beslissing〈bouwkunst〉 split level • met halve verdiepingen〈psychologie〉 split mind/personality • gespleten persoonlijkheidsplit pea • spliterwtsplit pin • splitpensplit second • onderdeel van een seconde, flitssplit shift • gebroken dienst〈Amerikaans-Engels, voornamelijk politiek〉 split ticket • gesplitste stem 〈stem uitgebracht op kandidaten van verschillende partijen〉¶ 〈American football〉 split end • split end〈sport〉 split striker • schaduwspits————————split3〈split, split〉I 〈onovergankelijk werkwoord〉 〈informeel〉1 〈+on〉verraden2 'm smeren♦voorbeelden:1 I know you have split on me • ik weet dat je me verraden hebtII 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉1 splijten ⇒ splitsen; 〈figuurlijk〉 afsplitsen, scheuren2 delen ⇒ onder elkaar verdelen♦voorbeelden:1 John and I have split up • John en ik zijn uit elkaar gegaansplit up into groups • (zich) in groepjes verdelen2 let's split (the bill) • laten we (de kosten) delenIII 〈overgankelijk werkwoord〉1 verdunnen 〈sterkedrank〉
English-Dutch dictionary. 2013.